Repetitie

Zittend op de achterbank van mijn eigen auto, observeer ik het landschap dat aan ons voorbijtrekt. De wereld is oranje hier; zand overheerst in mijn gezichtsveld. Maar evengoed passeren we barakjes, huizen en muren. Een boom hier en daar zorgt voor wat leven. We stoppen voor een kudde koeien met grote, rechte hoorns. Een klein meisje slentert achter ze aan met een stok in de hand. 

We hobbelen verder door het zand, Niamey achter ons latend. Ik herken het kruispunt waar we rechtsaf moeten slaan. Alhoewel kruispunt misschien overroepen is in een omgeving waar geen degelijke wegen zijn. We zijn onderweg naar de familie van een vriend. Er is een vriend van de vriend mee en die rijdt. En zo zit ik dus voor het eerst op mijn eigen achterbank. Officieel zijn we nog steeds in Niamey, overigens. In een nieuwe wijk die over een aantal jaar met de rest van de stad vergroeid zal zijn. 

Het is een grote familie. Moeders zit zoals gewoonlijk op een tapijt op de grond, de kleinzoon op of naast haar. Zus en neef zijn ook present. En een broer. Die geen echte broer is maar zo gaat dat hier. Er scharrelen een paar nieuwsgierige kinderen voorbij, verlegen schuifelen ze dichter en dichter tot ze zich bij ons onder de overkapping voegen. 

Ik schud een paar handen en wissel beleefdheden uit. Het is hier altijd zo’n hartelijk weerzien. Ik knuffel het kleintje en krijg een stoel aangereikt; de enige van het stel dat nog een zitvlak heeft. Soms is die stoel bezet en krijg ik eentje waarvan het gesponnen nylon het begeven heeft. Dat vind ik altijd een beetje spannend en mijn beenspieren protesteren als het te lang duurt. Meestal zoek ik dan een kind of een kat om me over te ontfermen, zodat ik naast hem/haar op de grond kan gaan zitten. 

Vandaag wordt mijn stoel binnen neergezet, in de voorkamer van het huisje. Het huisje ziet er door onze ogen uit als een ruwbouw; ruwe muren opgetrokken uit cementblokken. Niet allemaal even recht, waardoor er lichtbundels naar binnen schijnen uit verschillende kieren en gaten. Een golfplaten dak en onder mijn voeten enkel zand. 

In de linkerhoek van het vertrek staan een aantal stoffige gitaarhoezen. Rechts is alles opgesteld voor de repetitie van vandaag: een tapijt, wat kussens, twee versterkers, en de nodige gitaren en slagwerkinstrumenten. De heren nemen plaats op het tapijt en beginnen te tokkelen en op de djembé te spelen. Het blijft fascinerend te zien hoe hij op verschillende plekken van de trommel en met verschillende delen van zijn vingers en hand, zoveel verschillende geluiden uit het instrument kan halen. 

De gitaren worden gestemd, hier en daar herken ik al iets van het repertoire. Het kan al tellen als achtergrondgeluid, bedenk ik als ik naar buiten kijk. Ik geniet van hoe het leventje hier voor mijn neus voorbijtrekt. Een van de grotere jongens komt met een jerrycan water terug; zijn oma wijst hem waar deze te zetten en het kleintje protesteert als oma opstaat om een beker met water te vullen. Er rijdt een auto voorbij, een stofwolk achterlatend. Aan de overkant van de straat, vlak naast de boom met daaronder mijn auto, zijn drie mannen in fluovestjes aan het werken aan een elektriciteitspaal. Het dochtertje van een buurman komt voorzichtig om het hoekje kijken en na een korte aarzeling aait ze het katje dat aan mijn voeten ligt. 

Er verschijnt een neef ten tonele; de ontbrekende gitarist. Hij pakt een kussen en maakt het zichzelf gemakkelijk tussen de percussionist en de bassist, alvorens de muziek aanzwelt en de repetitie officieel begint. Verschillende nummers van het repertoire staan in de playlist op mijn telefoon. Hoeveel leuker is het om deze nummers op deze manier gebracht te krijgen. Ruwer en minder afgelikt dan op hun CD. Ik neurie een beetje mee tijdens het eerste liedje, terwijl ik ogen in mijn rug voel prikken. Ik observeer, maar word ook geobserveerd. Door de kinderen, die mij inmiddels al een beetje kennen maar nog te verlegen zijn voor een rechtstreekse conversatie. Het eerste liedje loopt ten einde en ineens vraag ik me af hoe ik me, als eenkoppig publiek, behoor te gedragen? Mag ik klappen? Moet ik klappen? Of juichen? Maar nog voor ik iets beslis neemt G het woord en wordt er een stukje opnieuw gespeeld. Ook de jongste van de hoop, die de drums doet, krijgt instructies.  

Er komen mensen binnen en buiten gelopen, er worden uien naar de keuken gebracht en een schaal rijst komt mee naar buiten. Buiten komt er een brommertje aangereden, erop twee jonge mannen en twee gitaren. Het zijn de buurjongens die in een andere band spelen. 

Een van de werkmannen zit inmiddels boven in de elektriciteitspaal. Ik geniet van het liedje Tabsit, dat ondanks afwezigheid van de zangeres heel mooi vertolkt wordt door de mannen. De bassist is inmiddels ver onderuitgezakt op zijn kussen tegen de muur. Met zijn ogen dicht bespeelt hij zijn instrument, ondertussen zingend alsof het niets is. Het ziet er zo gemakkelijk uit dat ik denk het zelf te kunnen. 

Het ene moment lijken ze allemaal iets anders te spelen, het volgende moment smelt het samen tot een nummer. Af en toe kijken ze elkaar aan. Onderzoekend, bevestiging zoekend. Gaat dit? Werkt dit? Ik vind van wel. 


Ik zit hier goed, niets meer aan doen! Of misschien de volgende keer m’n waterconsumptie wat beter verspreiden. Zodat het vocht kan verdampen (warm genoeg hier) en ik niet wippend op mijn stoel hoef te zitten omdat ik de muzikale bubbel niet wil verstoren door op te staan en naar het toilet te gaan. Oftewel naar een bosje achter het huis, of elders een beetje uit het zicht. Alleen een lokale ezel komt nieuwsgierig een kijkje nemen, ik weet niet wie het meest schrikt.